Primair huwelijksvermogensstelsel

Deze huwelijksverplichitngen staan alleen vermeld in het burgerlijk wetboek. Er wordt ook steeds naar verwezen door de ambtenaar van de burgelijke stand die het burgelijk huwelijk voltrekt.

Zij worden primair genoemd omdat de wetgever deze regels beschouwde als de essentie van het huwelijk. Er kan dan ook niet van afgeweken worden. Het zijn een reeks van artikelen die bedoeld zijn om de gehuwden een wettelijk kader te bieden dat hen ten overstaan van elkaar helpt en beschermt.

1. Samenwoonst, hulp, bijstand en getrouwheid - artikel 213 B.W.

Op dit punt verschilt het huwelijk essentieel van de wettelijke samenwoning (waar het zelfs van openbare orde is dat men zo maar uit elkaar kan gaan en waar het verboden is clausules in te lassen waarbij de ontrouwe partner of op een of andere manier zou afgestraft worden).

Echtgenoten zijn tot samenwoning verplicht. Zij hebben jegens elkander een hulpverplichting en dienen elkaar bij te staan. Zij dienen elkander trouw te blijven.

Op basis van deze bijstandsplicht, kan in het kader van een echtscheidingsprocedure een eventueel persoonlijk onderhoudsgeld lopende de echtscheidingsprocedure verschuldigd zijn van de ene echtgenoot jegens de andere. Gezien naar aanleiding van een echtscheiding partijen meestal niet langer samenwonen, vervalt de hulp- en bijstandsplicht in natura, waardoor de rechter een onderhoudsgeld kan opleggen.

2. De bescherming van de gezinswoning - artikel 215 B.W.

De gezinswoning is de woning waar men werkelijk woont samen met zijn gezin. Dit kan op een ander adres zijn dan de officiële domicilie.

Deze woning wordt extra beschermd. Zo kan de ene echtgenoot niet zonder instemming van de andere de woning verkopen of verhuren, ook al zou die echtgenoot exclusief eigenaar zijn van deze woning.

3. De vrije beroepsuitoefening - artikel 216 B.W.

Elke echtgenoot heeft het recht een eigen beroep naar keuze uit te oefenen zonder instemming van de andere echtgenoot, tenzij dit beroep strijdig zou zijn met de openbare orde.

4. Besteding van de inkomsten - artikel 217 B.W. en artikel 221 B.W.

Elke echtgenoot ontvangt zijn inkomen alleen, maar dient deze bij voorrang te besteden aan zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk. In deze lasten van het huwelijk dient elke echtgenoot bij te dragen naar evenredigheid van zijn inkomen. Gebeurde dat niet dan zijn, na de ontbinding van het hwelijk, rekening daaromtrent niet uitgesloten.

5. Het recht om een bankrekening te openen - artikel 218 B.W.

Elke echtgenoot kan zonder instemming van de andere echtgenoot een bankrekening of effectenrekening openen en een brandkast huren. De bank is wel verplicht om de andere echtgenoot daarvan kennis te geven.

6. De lastgeving tussen de echtgenoten - artikel 219 B.W.

De ene echtgenoot kan tijdens het huwelijk de andere vertegenwoordigen in de uitoefening van bevoegdheden die kaderen in hun huwelijksvermogensstelsel. Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ten allen tijde worden herroepen.

7. De sanctieregeling

Het burgerlijk wetboek voorziet verschillende sanctiemechanismen die toelaten een inbreuk op de één van bovenvermelde verplichtingen te sanctioneren.

Zo kan een echtgenoot verzoeken aan de Vrederechterom dringende en voorlopige maatregelen op te leggen ten aanzien van de andere echtgenoot die zijn plicht grovelijk verzuimt (artikel 223 B.W.). Er kan bijvoorbeeld bepaald worden dat partijen een tijdje feitelijk gescheiden mogen wonen, met als doel een adempauze te voorzien in een echtelijke problematiek, zonder dat onmiddellijk een echtscheidingsprocedure dient ingeleid te worden.

De echtgenoot die het slachtoffer is van handelingen van zijn echtgenoot tegen deze verplichtingen in, kan vragen aan de rechter om deze handelingen nietig te verklaren en eventueel zelfs een schadevergoeding toe te kennen aan de benadeelde echtgenoot. Dergelijke vordering dient binnen het jaar ingesteld te worden. Daarna is geen procedure in nietigverklaring nog toegelaten, wel in het bekomen van schadevergoeding.

In bepaalde gevallen kan de echtgenoot die geconfronteerd wordt met een echtgenoot die in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven (bijvoorbeeld afwezigverklaarde, dement persoon) vragen om zijn plaats te worden gesteld voor de uitoefening van zijn bevoegdheden of een deel ervan (artikel 220 B.W.).
Deze mogelijkheid kan een goed alternatief zijn voor een voorlopig bewindvoering. In het kader van een voorlopig bewindvoering (waarbij de wilsbekwame echtgenoot voorlopig bewindvoerder is over de wilsonbekwame echtgenoot) dient de voorloipg bewindvoerder immers jaarlijks de rekeningen op te maken. Concreet kan dit voor gevolg hebben dat elk rekeningetje van de supermarkt tot de aankoop van kledij dient voorgelegd en verantwoord worden. Om dit te vermijden kan gevraagd worden om in de plaats te worden gesteld van de wilsonbekwame echtgenoot, waarbij geen verantwoording dient afgelegd te worden. Het is uiteraard de rechter die beslist welk systeem in een bepaalde concrete situatie aangewezen is.

Rechtstakken